Er zijn verschillende soorten van rotatie, die een speler kan meegeven aan de bal. Rotatie noemt men meestal ‘spin’. Er zijn drie soorten spin nl. topspin, backspin en sidespin.

Topspin is het geven van voorwaartse rotatie aan de bal. De bal gaat hierdoor hoog over het net, maar daalt toch weer op tijd door de rotatie. Topspin zorgt ervoor dat de bal een voorwaartse ‘kick’ krijgt na de stuit. Door het slaan met topspin zorg je ervoor dat je hard en hoog over het net kunt slaan, terwijl de bal toch weer op tijd daalt door de gegeven rotatie.
Topspin ontstaat wanneer men met het racket achter langs de bal omhoog slaat en het racketblad sluit na het raken van de bal. Begin met het racket lager dan de balbaan en zwaai van onder naar boven over de bal heen.

Backspin zorgt ervoor dat de een achterwaartse rotatie krijgt. Hierdoor wordt de snelheid van de bal vertraagd na de stuit van de bal. bij backspin, ook wel slice genoemd, zweeft de bal laag over het net. Backspin wordt geproduceerd door met het racket van hoog naar laag achter langs de bal te slaan, met het racketblad open. De doorzwaai gaat achter de bal aan en niet meteen naar onder, want hierdoor krijg je een ‘kapbal’.

Sidespin is een zijwaartse rotatie naar links of rechts. Hierdoor krijgt de bal een zijwaartse curve. Sidespin wordt vaak gecombineerd met topspin of backspin. Bij sidespin krijgt de bal een verticale slice, meestal gebruikt bij de service of als passeerbal.